Er bestaat hier een populair gezegde: “Alleen in Israël.” Het verwijst naar ongebruikelijke, soms grillige, soms tegenstrijdige situaties waarin je je bevindt, vooral in verband met cultuur, klimaat, of het persoonlijke van ons land.
Ik heb nooit aan outsiders de relatie tussen Joden en Arabieren in Israël kunnen uitleggen. Van buitenaf lijkt het misschien dat er alleen geweld is. Hoewel, dat is verre van de waarheid. Er is eigenlijk een heleboel integratie in de werkplaats en samenleving. Onze huidige ‘Corona Czar’ is een Israëlisch Arabische professor en er is een Israëlisch Arabische rechter op het Hoger Hof. Er is een grap dat je Arabisch moet zijn om in een apotheek te werken, omdat het beroep zo gedomineerd wordt door Israëlische Arabieren en er zijn veel Arabische verpleegkundigen en dokters, zowel mannelijk als vrouwelijk.
Aan de andere kant is er geweld en spanning, vooral met Palestijnse Arabieren uit de bestreden gebieden. Ik weet nog dat we net in Israël kwamen en woonden in een geografisch gevoelig gebied. Arabische bouwvakker bouwden huizen op een plek die gepatrouilleerd werd door Joodse bewapende wachten. Hoewel, de kleuterschool van mijn jongste zoon werd iedere morgen geopend door de geliefde Arabische conciërge die de sleutel beheerde.
Een paar jaar geleden waren er een paar gebeurtenissen wereldwijd van Moslim aanvallen op ‘ongelovigen’, vaak familieleden, waarbij de aanvaller gasoline of chemicaliën in het gezicht van het slachtoffer gooide. In die tijd had ik een ooginfectie en maakte een afspraak met de plaatselijke oogarts. Ik kon het niet helpen, maar zag wel zijn Moslim voornaam. Toen ik in de stoel zat en Dr. Mohammed mijn ogen liet druppelen, ontging de ironie van de situatie mij niet.
Vandaag zou onze nieuwe keukentafel en set aankomen. Vroeg in de morgen was er nieuws van een poging tot aanslag in het centrum van de stad. Later op de dag werd een Palestijnse Arabier veroordeeld, die verleden maand een aanslag had gepleegd op twee burgers.
Midden op de dag werd er op de deur geklopt. Twee mannen, allebei twee keer zo groot als ik, stonden daar met verschillende grote dozen. Een beetje bibberend liet ik ze binnen. Toen ze aan het werk gingen, pratend met elkaar in het Arabisch, keerde er een naar mij. “Hebt u een mes?” vroeg hij. “Wat voor soort?” Ik antwoordde zo natuurlijk mogelijk. “Geeft niet, ik kan de doos niet open krijgen.” Ik deed de la open en liet hem er een kiezen.
Alleen in Israël.