De traditionele Tora lezing van deze week laat het verhaal zien van de verzoening tussen Jacob en Ezau in Genesis 33, voorafgegaan door Jacobs worsteling met de Heer, waarbij zijn naam en identiteit veranderd werd in “Israël” (Genesis 32:29). Er zijn veel symbolische/profetische gelijkenissen in deze passages, vooral voor degenen die zich bezighouden met de eenheid van Jood en Arabische (vooral Israëli en Palestijnen) gelovigen door Yeshua. Ik wil graag kort twee van hen noemen.
De eerste is als Israël (Jacob) zegt tegen Ezau: “Ik heb uw aangezicht gezien alsof ik het aangezicht van God zag, en u bent mij goedgezind geweest.”רָאִיתִי פָנֶיךָ כִּרְאֹת פְּנֵי אֱלֹהִים וַתִּרְצֵנִי(33:10). In de verzoening van Jood en Arabier door Yeshua is er een openbaring en getuige van het aangezicht en de tegenwoordigheid van God – beide naar onszelf en degenen om ons heen. Er is een spel in het woord peniel פניאל“Het aangezicht van God”. Jacob ziet het gezicht van God eerst in zijn ontmoeting met de God-Mens van hoofdstuk 32 vers 30, en opnieuw in de verzoening met Ezau in hoofdstuk 33 vers 10.
Ten tweede, als Israël -Jacob zijn zegen geeft aan Ezau, keert hij zijn vorige gedrag van het stelen van de zegen van Ezau in hoofdstuk 27 om. Jacob smeekt Ezau: “Aanvaard toch mijn geschenk dat u gebracht is.” קַח־נָא אֶת־בִּרְכָתִי אֲשֶׁר הֻבָאת לָךְ (33:11). Als Jacob nam hij de zegen door bedrog. Nu, als Israël geeft hij een zegen terug aan Ezau door genade.
Er is een interessante opvolging van deze twee ontmoetingen. In hoofdstuk 36 vers 29 begraven Jacob en Ezau samen hun vader Izak. Ze waren kennelijk verzoend in die tijd. Verder, in het volgende hoofdstuk (36), vers 7-8 wordt ons verteld dat zowel Jacob als Ezau zo gezegend waren dat het land te klein werd voor hen. Dus Ezau verhuisde vrijwillig zijn hele stam de Jordaan over naar het gebied van Edom en Seïr, dat zijn bestemde erfenisland was in Gods plan vanaf het begin.
Vervolgens groeiden de nakomelingen van Ezau om stammen en koningen te vermenigvuldigen, op een manier net zoals Israël. Dit was ook Gods plan voor Ezau: gelijke zegen en bestemming voor Israël. Als we de diepte en breedte van Gods genade begrijpen, dan realiseren we ons dat er meer dan genoeg zegen is voor iedereen. Zelfs de ergste politieke, raciale en religieuze problemen kunnen op deze manier worden opgelost.
Wij als gelovigen zouden moeten wandelen in de identiteit van Israël (prinsen en prinsessen van God). We geven graag onze zegen aan elkaar, we geven door genade in plaats van nemen door bedrog. En we zien het aangezicht en beeld van God in elkaar. Moge de Heer ons helpen te wandelen in die identiteit en te handelen in genade naar elkaar. Zelfs als we een hele nacht moeten worstelen met de God-man om die houding te krijgen; en zelfs als die ons “mank” zou maken (32:25).